Ons Staatsbestel - Aflevering 5

In de vorige bijdragen heb ik geprobeerd een schets te geven van het complex-orgaan de wetgevende macht, dat volgens artikel 70 van de Grondwet is samengesteld uit de Nationale Assemblee en de Regering. Deze organen zijn uitvoerig beschreven in de Grondwet en hun bevoegdheden zijn duidelijk omschreven. Zij behoren met elkaar samen te werken. Het grondwettelijk vereist samenspel eindigt bij artikel 80 van de Grondwet, dat vaststelt, dat elk besluit waarop artikel 80 van de Grondwet van toepassing is kracht van wet heeft en bovendien ook nog onschendbaar is op enkele nader genoemde uitzonderingen na (zie artikel 80 lid 2). Dit betekent zoveel als toetsing van “de artikel 80 (Grw.) wet” aan de Grondwet is verboden. Dit artikel heeft de Krijgsraad in de beoordeling van de 8 December case voor de volgende vraagstelling m.b.t. de toetsing geplaatst: ” ” De prealabele, prejudiciële, constitutionele rechtsvraag behoeft echter naar het oordeel van de Krijgsraad dringende beantwoording alvorens de Krijgsraad een beslissing kan nemen met betrekking tot de ontvankelijkheid (van de Auditeur-militair s.c.)”(letterlijk citaat vonnis Krijgsraad)

Deze rechtsvraag luidt aldus de Krijgsraad: ” In hoeverre is er door de afkondiging van de gewijzigde Amnestiewet sprake van inmenging in een zaak bij de rechter aanhangig?” (Art 131 lid 3 Grondwet Suriname) “.....Artikel 80 lid2 regelt deze vraag echter niet voor de gewone rechter, w.o. de Krijgsraad en verleent (daarom) geen toetsingsbevoegdheid aan deze rechter. (Derhalve) acht de Krijgsraad zich niet bevoegd de gewijzigde Amnestiewet rechtstreeks aan artikel 131 lid 3 van de Grondwet te toetsen.” (letterlijk citaat Bron:vonnis Krijgsraad d.d 11 mei 2012). In iedere staat wordt de ordening vastgesteld door middel van geschreven en ongeschreven regels. Deze regels vormen de uitdrukking van de in de desbetreffende samenleving heersende waarden en normen. Ook binnen deze regels bestaat er een zekere ordening. Het verdrag, de Grondwet, de wet in formele zin, gemaakt door het artikel 70 Grw. complex-orgaan en de andere regels van lagere orde (bijv. de Distriktsverordening) staan tot elkaar in een

hiërarchische verhouding. Die hiërarchische verhouding is in de Grondwet vastgelegd en mag niet worden verbroken of geschonden. Artikel 69 van de Grondwet bepaalt, dat de Wetgever, de Regering en de overige overheidsorganen de bepalingen van de Grondwet en dus ook de hiërarchische verhouding in acht behoren te nemen. De wet(in formele zin) neemt een centrale plaats in. Met de afkorting a.b.b.r. wordt in de wetenschap gepoogd om de inhoud te verklaren. Het betekent: een algemeen de (alle) burgers bindende regel. A. “Algemeen” betekent in deze context algemeen naar tijd (dus voor de huidige en de komende tijd), plaats ( dus voor het hele territoir van de staat)en naar inhoud( voor alle voorzienbare gevallen). B. “de burgers” moet worden vertaald in alle burgers, die onder het gezag van de staat vallen, ongeacht of zij al zijn geboren en in sommige bijzondere gevallen ook als zij reeds zijn overleden (zie de regels van het efrecht). C. “bindend” betekent, dat zij worden gebonden, omdat zij onder het gezag van de staat vallen. D. “regel” betekent een maatregel bestemd om de ordening in de staat kenbaar te maken voor een ieder, “een ieder behoort de wet te kennen” luidt de stelregel. (Zie ook het vereiste in artikel 80, dat de wet afgekondigd, gepubliceerd moet zijn in het Staatsblad). Indien de wet in werking is getreden, geldt hij voor een ieder, die onder het gezag van de staat valt. Rechten en verplichtingen worden aan een ieder zonder uitzondering opgelegd. De burgers van de staat vormen een speciale groep. Zij hebben een bijzondere band met staat. Deze band kan blijken uit het feit, dat zij over een paspoort en een Identiteitskaart(ID) beschikken, dat zij kunnen worden opgeroepen voor de militaire dienst en om deel te nemen aan de verkiezingen, dat zij in het buitenland de hulp van hun ambassade kunnen inroepen. De grondrechten vormen een speciale groep van rechten. Zij worden zowel door de Grondwet als door internationale regelingen, zoals verdragen en internationale overeeenkomsten erkend en maken aanspraak op handhaving en bescherming ten gunste van de desbetreffende burger tegenover de staat. Zij vormen en omschrijven de staatsvrije zone, waar de grenzen van het staatsgezag in zicht komen. In de omschrijving van deze rechten wordt vaak de zinsnede gebruikt:” vrijheid van ” (meningsuiting godsdienst, vereniging en vergadering etc.)