Door jacht, ontbossing en begrazing heeft de mens al duizenden jaren geleden het uiterlijk van de aarde ingrijpend veranderd. Sinds de industrialisatie zijn deze veranderingen weliswaar in een stroomversnelling gekomen, maar de directe menselijke invloed op de aarde begon al veel eerder, zo stellen archeologen.
Dit blijkt uit een nieuwe publicatie in Science, waar maar liefst 120 wetenschappers aan hebben meegewerkt. Voor de studie is bestaand materiaal uit 250 eerdere archeologische onderzoeken verzameld en vergeleken. Zo ontstond volgens de auteurs voor het eerst een wereldwijd dekkend beeld van de landschappelijke veranderingen die de aarde in de afgelopen duizenden jaren heeft ondergaan onder invloed van de mens.
De gegevens komen van alle continenten behalve Antarctica en laten de menselijke invloed zien van 10.000 jaar geleden tot het jaar 1850. Dat jaar wordt vaak gezien als het eindpunt van het 'pre-industriële klimaat', en de start van de moderne periode waarin met name door snel toenemend gebruik van fossiele brandstoffen de temperaturen oplopen.
De alleroudste sporen zijn nagelaten door jager-verzamelaars. Tienduizend jaar geleden waren jacht, visserij en het verzamelen van voedsel door mensen algemeen voorkomende praktijken in de meeste onderzochte gebieden. Dat hield dat in die gebieden mensen actief waren op tenminste 1 procent van het oppervlak, en lokaal meer dan 20 procent.
Overbejaging door prehistorische mensen heeft lokaal vermoedelijk invloed gehad op het uitsterven van zogeheten 'ijstijd-megafauna', zoals reuzenherten, mammoeten en wolharige neushoorns. En dat heeft doorgaans weer invloed op de vegetatie: door het verdwijnen van zulke grote grazers kunnen natuurlijke steppen lokaal dichtgroeien tot bos.
Maar de auteurs zien juist sporen van een omgekeerde invloed: jager-verzamelaars zouden duizenden jaren geleden grootschalig gebieden hebben platgebrand, om zo een geschikter landschap te ontwikkelen voor het bijeendrijven van wild.
Tussen tienduizend en zesduizend jaar geleden neemt de invloed van jager-verzamelaars wereldwijd geleidelijk af, terwijl andere invloeden toenemen. Zo verschijnen tussen achtduizend en vierduizend jaar geleden de meeste gedomesticeerde dieren, van koeien en varkens tot honden en katten.
Door de jacht op mammoeten heeft de mens invloed gehad op het uitsterven van het dier. (Foto: Getty Images)
Zowel akkerbouw als het (rondtrekkend) hoeden van vee kwam als eerste voor in delen van Europa, het Midden-Oosten en India. De oudste sporen hiervan zijn tussen tienduizend en achtduizend jaar oud. Daarna breidden deze landbouwvormen zich geleidelijk uit over Azië, Afrika en Noord- en Zuid-Amerika.
Desondanks bleef continue landbouw lange tijd een zeer zeldzaam fenomeen. Ook rond zesduizend jaar geleden kwam dit nog alleen voor in een handvol gebieden, die klimatologisch gezien daarvoor het geschiktst waren. In 42 procent van de onderzochte gebieden kwam toen al wel wissellandbouw voor, waarbij stukjes grond een tijdlang werden gebruikt en daarna weer verwilderden.
Akkerbouw en nomadische veehouderij hebben beide ook grote invloed op het landschap en mogelijk het klimaat. Voor de aanleg van akkers zijn vaak bossen gekapt of platgebrand. En in drogere gebieden hebben rondtrekkende kuddes mogelijk een rol gespeeld in verwoestijning.
Zulke vegetatieveranderingen kunnen ook invloed hebben gehad op het klimaat. Niet alleen omdat ze kunnen zorgen voor extra opname of uitstoot van CO2, maar ook omdat ze de kleur van het aardoppervlak beïnvloeden. En die kleur bepaalt weer hoeveel zonlicht wordt gereflecteerd - een belangrijke factor voor de temperatuur op aarde.
Voor de aanleg van akkers zijn vaak bossen platgebrand. (Foto: Reuters)
Het duurde tot circa drieduizend jaar geleden voor akkerbouw wereldwijd belangrijker werd dan begrazing. Dit is een belangrijk moment, omdat vaste landbouw uiteindelijk de grootste invloed heeft op het landschap.
Deze begrenzingen, ontleend aan archeologisch onderzoek, zijn ouder dan wat doorgaans gehanteerd wordt in landgebruikmodellen van de aarde, waarmee de historische ontwikkeling van vegetatie wordt nagebootst. De auteurs vragen zich dan ook af of een populairwetenschappelijke term voor het door de mens beïnvloede tijdperk in de aardgeschiedenis, het antropoceen, niet een eerdere startdatum moet krijgen.
Zowel akkerbouw als veeteelt breiden vandaag de dag nog steeds verder uit over de aarde. Met name vanwege de ontbossing die dit met zich meebrengt, waarschuwde de VN vorige maand nog dat toenemend menselijke landgebruik een versterkend effect heeft op de mondiale klimaatverandering. Ontbossing is wereldwijd verantwoordelijk voor zo'n 15 procent van de menselijke CO2-uitstoot.
De belangrijkste CO2-bron is de verbranding van kolen, olie en gas. Alhoewel voor de mondiale industrialisatie vaak 1850 als startpunt wordt gekozen, laten CO2-grafieken zien dat de uitstoot door fossiele brandstoffen vooral sinds de tweede helft van de twintigste eeuw sterk stijgt. Mede om die reden wordt voor het antropoceen ook vaak 1950 als beginjaar gehanteerd.
Paul Crutzen, een Nobelprijswinnende Nederlandse atmosfeeronderzoeker die bekendheid heeft gegeven aan de term antropoceen, erkent dat voor allerlei startpunten iets valt te zeggen. Zijn eigen voorkeur gaat uit naar het einde van de 18e eeuw, omdat dat het punt is waarop in ijskernenonderzoek het begin van een duidelijke mondiale toename van broeikasgassen als CO2 en methaan te zien is.
Datzelfde ijskaponderzoek laat ook zien dat alhoewel de mens al tienduizend jaar het aardoppervlak en daarmee ook het klimaat beïnvloedt, het nettoresultaat daarvan nooit heel groot werd. Gedurende die gehele periode bleef de CO2-concentratie tussen de 260 en 280 deeltjes per miljoen (ppm). Inmiddels is deze gestegen tot rond de 410 ppm - en komt er elk jaar 2 à 3 ppm bij. Die hoge snelheid is het voornaamste verschil tussen de huidige klimaatverandering en de veranderingen uit het verleden.
Uit ijskaponderzoek blijkt dat de mens al tienduizend jaar het aardoppervlak beïnvloedt. (Foto: Getty Images)