Iraanse en Chinese hackers richten zich na spanningen meer op VS

Hackers uit Iran en China zouden het de afgelopen periode vaker hebben gemunt op Amerikaanse organisaties. Volgens zeven anonieme bronnen van The New York Times zijn meerdere overheden en tientallen bedrijven onlangs doelwit geweest.

Onder meer Boeing, T-Mobile en de vliegtuigafdeling van General Electric zouden doelwit zijn geweest van Chinese spionagepogingen.

In november suggereerde de hooggeplaatste NSA-adviseur Rob Joyce nog dat China in de periode daarvoor cyberaanvallen op de Verenigde Staten heeft uitgevoerd om bedrijfsgeheimen te stelen.

Joyce zei dat het zeer waarschijnlijk is dat eerder gemaakte afspraken tussen de VS en China zijn geschonden. Hij doelt daarmee op afspraken uit 2015 waarin de twee landen beloofden geen cyberaanvallen voor bedrijfsspionage uit te voeren.

In 2015 werd ook het atoomakkoord tussen de Verenigde Staten en Iran gesloten. In ruil voor de opheffing van economische sancties zou Iran zijn voorraad uranium inleveren en locaties voor de ontwikkeling van kernwapens ontmantelen. De atoomdeal werd in mei door de Amerikaanse president Donald Trump beëindigd.

'Spanning zorgt voor heropleving cyberaanvallen'

Hoewel de aanvallen uit Iran en China nooit helemaal zijn opgehouden, zijn hackers uit de twee landen de laatste maanden wel actiever geworden, schrijft The New York Times. De terugtrekking uit het atoomakkoord met Iran en de handelsspanningen tussen de VS en China zouden daarvan de oorzaak zijn. Bovendien zouden de aanvallen geavanceerder en moeilijker te traceren zijn dan jaren terug.

Eerder in februari kondigde de VS aan een Amerikaanse luchtmachtofficier te vervolgen die Iran zou hebben geholpen bij het uitvoeren van cyberspionage. In december werden nog twee Chinezen aangeklaagd voor het uitvoeren van hackaanvallen namens de Chinese overheid.