Vervolg de President/ verkiezing van 1975 tot 1987

Beste lezer, In deze aflevering zal U een technische uiteenzetting worden gegeven van de verkiezing van de President in het kader van de Grondwet van 1975 en het regeersysteem, dat toen heeft gegolden. De desbetreffende artikelen zijn daarbij zoveel als mogelijk weergegven of geciteerd, zodat U hen zelf kunt opsporen en nalezen. Het maken van vergelijkingen en het bepalen van Uw voorkeuren zal mogelijk kunnen leiden tot een bewuste keus bij de herziening van de Grondwet van 1987.

Het kabinet stelsel is aangegeven in de artikelen 40, 20 en 40 t/m 42. Het kan kort worden samengevat met de zinsnede:” De President is onschendbaar, de minister(s) is (zijn ) politiek verantwoordelijk.” Vervolgens worden de elementen van de verkiezingsprocedure uiteengezet en verklaard.

Grondwet 1975 HOOFDSTUK II

De Regering Artikel 40
1. De Regering wordt gevormd door de President en de Ministers.

§1 President
Het ambt van President

Artikel 20
1. De President is hoofd van de Staat/ STAATSHOOFD.

2. Hij ziet toe op de naleving van de Grondwet.

DE POLITIEKE VERANTWOORDELIJKHEID/ HET PARLEMENTAIR OF KABINET-STELSEL

§ 2 President en Ministers
Artikel 40
1. De Regering wordt gevormd door de President en de Ministers.

2. De Ministers zijn verantwoordelijk aan het Parlement, behoudens het bepaalde in artikel 103

3. Alle wetten en staatsbesluiten worden door de President en mede door één of meer Ministers of Onderministers ondertekend (contraseign, geeft aan welke minister/ ministers verantwoordelijk gesteld kan /kunnen worden).

Artikel 41 1. De Minister-President, de overige Ministers en de Onderministers worden bij staatsbesluit benoemd en ontslagen.
2. Het benoemingsbesluit wordt medeondertekend door de Minister-President.

Artikel 42
1. De Ministers vormen tezamen de Raad van Ministers.

2. De Minister-President is voorzitter van de Raad van Ministers.

3. De Raad van Ministers bepaalt het algemeen regeringsbeleid.

De verkiezing van de President van de Republiek.
Artikel 21

Het Kiescollege van de President1. De President wordt gekozen door het Parlement (39 leden).

2. Tenminste zeven leden van het Parlement kunnen een kandidaat voor het ambt van President stellen (maximaal aantal kandidaten vijf (5).

3. Een lid van het Parlement kan slechts aan het stellen van één kandidaat deelnemen.

4. De verkiezing vindt plaats bij geheime en schriftelijke stemming in een speciaal daartoe bijeengeroepen vergadering van het Parlement.

Artikel 22
Tot President is gekozen de kandidaat die de stemmen van tenminste twee derden van het grondwettelijk aantal leden (2/3 *39= 26) van het Parlement heeft behaald.

Artikel 23
1. Behaalt geen der kandidaten het in het vorige artikel voorgeschreven aantal stemmen, dan wordt een tweede stemming gehouden tussen de twee kandidaten die bij de eerste stemming het hoogste aantal stemmen hebben behaald of zoveel meer kandidaten als in verband met gelijkheid van aantallen stemmen noodzakelijk is.
2. Tot President is dan gekozen de kandidaat die de stemmen van tenminste twee derden van het grondwettelijk aantal leden van het Parlement heeft behaald.

Artikel 24
1. Behaalt bij de tweede stemming geen der kandidaten het in het tweede lid van het vorige artikel voorgeschreven aantal stemmen, dan wordt een derde stemming gehouden tussen dezelfde twee kandidaten, dan wel, indien er bij de tweede stemming meer kandidaten waren, tussen de twee kandidaten die bij de tweede stemming het hoogste aantal stemmen hebben behaald of zoveel meer kandidaten als in verband met gelijkheid van aantallen stemmen noodzakelijk is.

2. In afwijking van het bepaalde in artikel 21, eerste lid, nemen behalve de leden van het Parlement aan deze stemming deel:
a. de President en de leden van het Hof van Justitie;
b. de voorzitter en de overige leden van de Raad van Advies;
c. de voorzitter en de overige leden van de Rekenkamer.

3. Tot President is dan gekozen de kandidaat die het hoogste aantal stemmen heeft behaald.

Artikel 25
1. Indien bij de derde stemming de stemmen staken, wordt op dezelfde dag op gelijke wijze een vierde stemming gehouden.

2. Staken bij de vierde stemming de stemmen opnieuw, dan beslist terstond het lot.

Artikel 26
De wet kan met betrekking tot de verkiezing van President nadere regels stellen.

Artikel 27
Verkiesbaarheidsvereisten President

Om tot President te kunnen worden gekozen moet een kandidaat:
a. de Surinaamse nationaliteit hebben;
b. de leeftijd van dertig jaar hebben bereikt;
c. niet uitgesloten zijn van de verkiesbaarheid tot lid van het Parlement

Artikel 28
1. De ambtsperiode van de President is vijf jaar.

2. Nadat een persoon twee aaneengesloten ambtstermijnen als President heeft vervuld is hij gedurende tien jaar niet herkiesbaar.

Artikel 29
Inhuldiging

De President legt zo spoedig mogelijk na de aanvaarding van zijn ambt in een vergadering van het Parlement de eed (verklaring en belofte) af:

“Ik zweer (verklaar), dat ik middellijk noch onmiddellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, in verband met mijn verkiezing tot President aan iemand, wie hij ook zij, iets heb gegeven of beloofd, noch zal geven.
Ik zweer (beloof), dat ik om iets hoegenaamd in dit ambt te doen of te laten, van niemand hoegenaamd enige beloften of geschenken zal aannemen, middellijk of onmiddellijk.
Ik zweer (beloof) trouw aan de Grondwet.
Ik zweer (beloof) dat ik het welzijn van Suriname naar mijn vermogen zal bevorderen.

Zo waarlijk helpe mij God Almachtig”.

(“Dat verklaar en beloof ik.”)


Artikel 30
Incompatibilité (onverenigbaarheid)

1. De President oefent naast zijn ambt geen andere functies uit.

2. De President mag rechtstreeks noch zijdelings deelhebber zijn in, noch borg zijn voor enige onderneming, ten grondslag hebbende een overeenkomst, om winst of voordeel aangegaan met de Staat of met enig deel daarvan.

3. Hij mag, behalve openbare schuldbrieven, geen schuldvorderingen ten laste van de Staat bezitten.

4. Hij mag rechtstreeks noch zijdelings deel hebben in enige concessie of onderneming van welke aard ook, in Suriname gevestigd of aldaar haar bedrijf uitoefenende.

5. Het bij het tweede en het vierde lid bepaalde blijft op hem van toepassing gedurende vijf jaren na zijn aftreden.

Artikel 31
1. De President mag niet in de betrekking van huwelijk of van bloedverwantschap of aanverwantschap, tot de tweede graad ingesloten, staan tot de Ministers, de Onderministers en de voorzitter en de overige leden van de Raad van Advies en de Rekenkamer.

2. Hij, die na zijn verkiezing in de verboden graad van aanverwantschap geraakt, behoudt zijn ambt niet dan na bij de wet verleend verlof.

Artikel 32
Vacatures in het ambt van President

1. Wanneer de Raad van Ministers van oordeel is, dat de President buiten staat is zijn bevoegdheden uit te oefenen, bericht hij dit onder overlegging van het advies van de Raad van Advies aan het Parlement, dat daarop bijeenkomt.

2. Delen tenminste twee derden van het grondwettelijk aantal leden van het Parlement dit oordeel, dan verklaart het Parlement dat de President buiten staat is zijn bevoegdheden uit te oefenen. Deze verklaring wordt bekend gemaakt op last van de voorzitter van het Parlement en treedt terstond in werking.

3. Behoudens in het geval, bedoeld in artikel 38 onder a, (WAARNEMERSSCHAP 4 MND ) wordt, zodra de President weer in staat is zijn bevoegdheden uit te oefenen, zulks bij de wet verklaard. Terstond na de bekendmaking van deze wet hervat de President de uitoefening van zijn bevoegdheden.

Artikel 33
Krachtens een wet kan de President tijdelijk de uitoefening van zijn bevoegdheden neerleggen en de uitoefening daarvan hervatten.

Artikel 34
Het ambt van President wordt waargenomen door de Vice-President( Voorzitter van de Raad van Advies) en bij onmogelijkheid van deze waarneming, door de ondervoorzitter van de Raad van Advies:
a. indien de President buiten staat is verklaard zijn bevoegdheden uit te oefenen (28 lid 1 );
b. indien de President de uitoefening van zijn bevoegdheden tijdelijk heeft neergelegd (bij wet 33);
c. zolang de President ontbreekt of afwezig is;
d. indien in het geval voorzien in artikel 144 een vervolging tegen de President wordt ingesteld.

Artikel 35
1. Ten aanzien van het vice-presidentschap zijn van overeenkomstige toepassing de artikelen 21 tot en met 27 (kiescollege), 29 (inhuldiging), 31 (bloed- en aanverwantschap), 37 (tussentijds openvallen) en 38 (, onder b en c, afwijking termijn ambt 28) alsook 30 (incompatibilite), behoudens het bepaalde in artikel 80 tweede lid (VP tevens lid RvA).

2. De ambtsperiode van de Vice-President is vijf jaar. Hij is terstond herkiesbaar.

3. Indien het ambt van Vice-President tussentijds openvalt, vindt artikel 37 (KANDIDAATSTELLING 2 MND) overeenkomstig toepassing. In die tussentijd treedt als Vice-President op de ondervoorzitter van de Raad van Advies.

Artikel 36
1. Artikel 30 is, met uitzondering van het laatste lid, van overeenkomstige toepassing op de waarnemend President, met dien verstande, dat de verbodsbepalingen van het tweede, derde en vierde lid van artikel 30 niet gelden voor het deel dat de waarnemend President in de daarbij bedoelde ondernemingen had voordat hij zijn ambt aanvaardde.

2. De waarnemend President legt zo spoedig mogelijk in een vergadering van het Parlement de eed (of de belofte) af:

Ik zweer (beloof), dat ik om iets hoegenaamd in het ambt van waarnemend President te doen of te laten, van niemand hoegenaamd enige belofte of geschenken zal aannemen, middellijk of onmiddellijk.
Ik zweer (beloof) trouw aan de Grondwet.
Ik zweer (beloof) dat ik het welzijn van Suriname naar mijn vermogen zal bevorderen.

Zo waarlijk helpe mij God Almachtig”.
(“Dat beloof ik.”)

Artikel 37
Indien het ambt van President tussentijds openvalt, vindt binnen twee maanden de kandidaatstelling voor het presidentschap plaats volgens artikel 21.

Artikel 38
In afwijking van het bepaalde in artikel 28, eerste lid, neemt de ambtsperiode van de President een einde:
a. bij uitoefening van dat ambt door de waarnemend President gedurende een aaneengesloten termijn van vier maanden;

b. indien de vervolging als bedoeld in artikel 34 onder d leidt tot een schuldigverklaring;

c. bij tussentijds aftreden.

Artikel 39
1. Het inkomen en de overige financiële voorzieningen voor de President, de gewezen President en van hun nabestaanden worden bij de wet geregeld.

2. Het Parlement kan een voorstel hiertoe slechts aanvaarden met tenminste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen.

Paramaribo, April 2017

Mr. S.Fr.Polanen