Bij referendum van 30 September 1987 heeft het volk van Suriname op advies van zijn politieke leiders de Grondwet van 1987 met overgrote meerderheid aangenomen. Met deze Grondwet werd de tweede republiek Suriname gevestigd en bevestigd. Een Republiek is een staatsvorm, waarbij het staatshoofd is een President, die wordt gekozen door het volk. De procedure van de verkiezing wordt nauwkeurig vastgelegd. Voor Suriname is bepaald, dat de President door een kiescollege moet worden gekozen. Dit college is De Nationale Assemblee, het hoogste volksvertegenwoordigend orgaan, omdat dit orgaan door die zelfde Grondwet is aangewezen als het orgaan, dat de souvereine wil van het volk tot uitdrukking moet brengen (art. 55 lid 1 Grw.). Indien in twee ronden de verkiezing voor geen enkele kandidaat een tweederde (2/3)meerderheid van het grondwettelijk aantal leden (34) heeft opgeleverd dan gaat de bevoegdheid van kiescollege over naar de Verenigde Volksvergadering (de VVV)( artt. 83 lid 3 sub c. en d. en 181. lid 2 sub b en c.). Dit orgaan moet voldoen aan het quorumvereiste van de helft van het grondwettelijk aantal leden. Is dat aantal leden ter vergadering aanwezig dan moet de verkiezing met een gewone meerderheid (1/2+1) een nieuwe President opleveren. N.B. De VVV is samengesteld uit het totaal van het grondwettelijk aantal leden van De Nationale Assemblee, van alle Distriktsraden en van alle Ressortraden. Zie de artikelen 91 en 181 lid 2 sub b en c en lid 3.
De ambtstermijn van de President
De President wordt gekozen voor een vaste termijn nl. vijf (5) jaar, die in de Grondwet is vastgelegd (art. 91 lid 1Grw). De termijn begint te lopen op het moment, dat de President in de vergadering van De Nationale Assemblee de eed heeft afgelegd en trouw heeft gezworen aan de Grondwet en eindigt op het moment, dat de nieuwe President wordt beëdigd en ingezworen.
De tussentijdse beëindiging van de ambtstermijn van de President.
Voor de beëindiging van de ambtstermijn vóórdat de termijn van vijf jaar is geëindigd, de zgn. tussentijdse beëindiging heeft de Grondwet een zeer summiere regeling getroffen in artikel 74. Hij luidt alsvolgt: “De Nationale Assemblee heeft de volgende uitvoerende taken:’’’’a......en het besluit tot tussentijds doen aftreden van de President en de vice-President.””
De procedure die dit “tussentijds doen aftreden” moet regelen is nergens vastgelegd noch in de Grondwet zelf noch in het Reglement van orde van De Nationale Assemblee. Artikel 181 lid 2 sub c. geeft eenduidig aan wie de bevoegde organen terzake zijn, nl. De Nationale Assemblee en de Verenigde Volksvergadering (de VVV). Een afdoende verklaring en uitleg van dit artikel is tot op heden nog niet gegeven en gevonden. Ook de wetenschap en de politiek hebben nog geen oplossing voor dit staatsrechtelijk probleem kunnen leveren. Merkwaardig genoeg geeft artikel 91 Grw. (de laatste drie zinnen) een afwijkende opinie m.b.t. het “vacant” worden van het ambt van President. Aangenomen moet worden dat het hier gaat om het tussentijds vacant worden van het ambt, aangezien de regeling van het beginnen en het beëindigen van de uitoefening van het ambt ondubbelzinnig is vastgelegd in artikel 91, de eerste drie zinnen. Er wordt hier vastgesteld, dat “ (..er) voor de daaropvolgend gekozen President een nieuwe ambtstermijn begint.” Dat kan niets anders betekenen dan een ambtstermijn van vijf (5) jaar. Het gevolg van de toepassing van deze regel zou betekenen, dat de ambtstermijn van de nieuw gekozen President langer zou duren dan de zittingstermijn van De Nationale Assemblee, het orgaan dat zijn verkiezing heeft moeten legitimeren. De vraag die zich onmiddellijk opdringt is wat er zal gebeuren als, - in het uiterste geval -, de partij of de coalitie van de zittende President niet of niet meer is vertegenwoordigd in de nieuw gekozen Nationale Assemblee of een minderheidspositie inneemt.
De verhouding tot de basis- of grondnorm.
Al hetgeen in het voorgaande is gesteld m.b.t. de rechtspositie, de verkiezing, de ambtstermijn en de tusentijdse vacature in het ambt van President moet herleid kunnen worden tot de in de Grondwet zelf geformuleerde grond- of basis norm. Deze norm is te vinden in artikel 52 lid 2 en luidt alsvolgt: ” De politieke democratie schept voorts de voorwaarden voor deelname van het volk aan algemene, vrije en geheime verkiezingen ter samenstelling van de volksvertegenwoordigende organen en van de Regering.”(letterlijk citaat). De vraag kan worden gesteld of in deze formule ook is begrepen de term: “ en ter ontbinding van.. de volksvertegenwoordigende organen en van de Regering.” Of anders geformuleerd: heeft het orgaan, dat bevoegd is tot de samenstelling ......ook de bevoegdheid tot de ontbinding van ....... Indien deze uitleg bevestigend wordt beantwoord dan moet de tekst alsvolgt worden gelezen en begrepen:” artikel 52 lid 2:
”” De politieke democratie schept voorts de voorwaarden voor deelname van het volk aan algemene, vrije en geheime verkiezingen ter samenstelling “ en ter ontbinding van.. de volksvertegenwoordigende organen en van de Regering.” . De procedure gehanteerd in artikel 91 kan ook worden gehanteerd voor de ontbinding.