Geschiedenis van de Nationale Stichting voor Blinden en Slechtzienden in Suriname (NSBS)
Blinden en slechtzienden zijn er altijd geweest in Suriname. Onbekend is hoe groot deze groep in het verleden was en of er vóór 1950 reeds activiteiten werden ontplooid voor verbetering van hun lot.
Eind jaren vijftig zijn enkele dames begonnen met het organiseren van activiteiten voor blinden en slechtzienden. Vóór 1964 was er een comité dat zich bezighield met het blindenwerk. Hierin hadden o.a. zitting zuster J. Schut en de heer Pengel van de Blindenbond. Maar ook mevrouw A. Wijdenbosch-Monkou, H. Oldenstam-van der Jagt en Suze Monk (zie ook hfst. 3, onder De Soos) kunnen zeker tot de pioniers gerekend worden.
Op 11 mei 1960 werd door mevrouw G.B. Tazelaar-Van Grafhorst, bestuurslid van het Christelijk Instituut voor Blinden en slechtzienden ‘Bartiméus’ te Zeist, een bijeenkomst in Paramaribo gehouden met twintig dames met de bedoeling het werk ten behoeve van visueel gehandicapten georganiseerd aan te pakken. Het resultaat van deze bijeenkomst was de oprichting van de Vereniging Blindenwezen op 16 juni 1964 met mevrouw Paap-Mourik als voorzitter van het voorlopig bestuur. De Vereniging Blindenwezen kan gezien worden als de voorloper van de huidige volwassenensoos. Er werden wekelijkse bijeenkomsten gehouden met de oudere blinden, waar er naast het gezellig samenzijn ook handvaardigheid en brailleles werd gegeven.
In februari 1969 bracht dr. K. Heslinga, adjunct-directeur van het Zeister Blindeninstituut ‘Bartiméus’ een werkbezoek aan Suriname en bracht de situatie in kaart. Tot nog toe werden er kinderen met een visuele handicap naar Nederland uitgezonden. Heslinga voorzag al dat technologische ontwikkelingen het steeds meer mogelijk zouden maken dat mensen met een visuele handicap een rol zouden kunnen spelen in de maatschappij. Omdat er behoefte bestond aan een andere organisatiestructuur, adviseerde hij om de Vereniging om te zetten in een stichting.
Na zijn werkbezoek rapporteerde hij o.a. het volgende:
- In Nederlandse blindeninstituten verblijven zeven blinde Surinaamse kinderen, voor wie de aanzienlijke kosten ten laste komen van de Nederlandse overheid. Hij achtte het ongunstig dat deze kinderen uit hun eigen cultuur gelicht waren en opgeleid werden voor een leven in Nederland.
- In Paramaribo zijn vijf visueel gehandicapte kinderen beneden de 7 jaar die dringend begeleiding nodig hebben en vijf oudere, die onderwijs en scholing behoeven.
- Een andere probleemgroep vormen de ca. 25 jongvolwassen blinden. Zij brengen hun leven grotendeels in ledigheid door; er is voor hen geen werkgelegenheid.
- De oudere volwassen blinden, ca. 60, leven zeer geïsoleerd. Het ontbreekt hen aan bezigheid en recreatie.
- De blinden in de districten zijn geheel afhankelijk van hun familie; de plaatselijke scholen worden door hen niet bezocht.
- De ervaringen elders hebben aangetoond dat het aantal gehandicapten dat op hulp is aangewezen, groeit zodra er voorzieningen worden getroffen. De hier genoemde aantallen zullen dus toenemen.
- Er is behoefte aan een goede voorziening met studie- en andere lectuur, zowel in braille als op geluidsbanden. (Tj. Zandberg, 1972)
Op grond van de bevindingen van Heslinga wordt op 13 februari 1967 de Stichting Blindenzorg opgericht ten overstaan van notaris H.M. Vas. En dat is nu 50 jaar geleden. Dr. K. Heslinga wordt aangesteld als gevolmachtigd adviseur in Nederland van de Nationale Stichting Blindenzorg in Suriname.
Mevrouw Wijdenbosch, die al betrokken was bij de Blindenbond, vroeg haar schoonzoon Gerold Brandon zitting te nemen in het eerste bestuur van de Nationale Stichting Blindenzorg in 1967. Hij is de bouwer geweest van de eerste statuten. De heer Brandon is bestuurslid geweest tot 1976, met een onderbreking van 2 jaar. Tijdens zijn bestuurslidtijd mocht hij zich verheugen over de betrokkenheid van brede lagen in de gemeenschap; er werd deskundigheid ter beschikking gesteld en de groei van de Stichting was zichtbaar. Zelf was hij ook in zijn privéleven zeer betrokken met zijn ‘vrijwilligerswerk’. Zo ontving hij bijvoorbeeld ieder jaar op zijn verjaardag alle kinderen die les kregen bij de NSBS bij hem thuis.
Het eerste bestuur bestond uit de dames Schut, Oldenstam-Van der Jagt, Abercrombie, Van der Voet-de Hullu en Wijngaarde-Alberga en de heren Bernsen en Brandon.
Doel van de stichting: “Zij stelt zich ten doel de maatschappelijke noden van de blinden in Suriname te lenigen en hen de nodige morele steun te verlenen, teneinde hen zo goed mogelijk te kunnen doen deelnemen aan het maatschappelijk leven.”
De eerste jaren hield men zich vooral bezig met volwassen blinden; vanaf 1970 werden er ook activiteiten ontplooid voor blinde en slechtziende kinderen. Niet alleen met braille-boeken, ook met geluidsbanden, het zogenoemde gesproken boek, trachtte de stichting te helpen waar zij kon.
De plannen om een centrum op te richten kregen steeds meer vaste vorm. Vanwege zijn functie als landmeter kon de heer Brandon beschikken over informatie over leegstaande terreinen en stuitte hij op het terrein aan de Dr. Sophie Redmondstraat (tegenover het EBGS Jeugdcentrum), maar hiervoor moest er onderhandeld worden met twee families. Een van de families is gecompenseerd met een woning op Peu Et Content en later is het terrein waar nu het schoolgebouw (de Louis Brailleschool) op staat, van de heer Emil Monkou gekocht.
Landmeter S. Lieuw Kie Song heeft de kaart van het terrein getekend, ir. E. Morroy maakte het ontwerp van het gebouw en de uitvoering van de bouw lag in handen van de heer E. Tjon Kie Sim. Het was een modelproject waarmee gouverneur Ferrier zich persoonlijk bemoeid heeft. Op 28 februari 1969 werd er met enig ceremonieel het eerste grondverzet verricht en op 14 mei 1971 vond de eerste steenlegging van het nieuwe blindencentrum plaats door mevrouw E. Ferrier-Vas.
Grote sponsors waren een aantal Surinaamse Lionclubs en de Nederlandse Overheid (ontwikkelingshulp), maar ook andere organisaties, particulieren en de Surinaamse regering en hebben bijgedragen. Speciale vermelding verdienen de financiele bijdragen van de Surinaamse en Nederlandse blinden, deze laatsten verenigd in de Nederlandse Blindenbond, waarmee een opmerkelijke solidariteit werd getoond die tot over continenten reikte!
Belangrijke adviseurs bij de totstandkoming van het centrum waren o.a. J. van Rossum, directeur van de Nederlandse bibliotheek te ‘s Gravenhage, C. van der Brink en E. van Wouwe, resp. secretaris en penningmeester van het bestuur van de Nederlandse Blindenbond.
In Nederland ging het nadenken over de blindenzorg in Suriname door.Toen de bouw vorderde, werden twee deskundigen aangetrokken, te weten zuster Materna Claassen uit Grave en Tjark Zandberg uit Almen. Zij werden door de Nederlandse Regering in het kader van het Nederlandse technische hulpprogramma voor een jaar uitgezonden als deskundige op het gebied van onderwijs aan blinden. Zij zouden de Stichting Nationale Blindenzorg Suriname adviezen geven bij het oprichten van het nieuwe centrum aan de Dr. Sophie Redmondstraat, dat in maart 1972 af moest zijn. Tot dan zouden de blinden en slechtzienden elders worden opgevangen.
Hun opdracht luidde in het kort:
“Een basis leggen voor de toekomstige ontwikkelingen op dit gebied. Primair zal hierbij zijn de in Suriname zelf aanwezige krachten zodanig te begeleiden dat men binnen afzienbare tijd zelfstandig de noodzakelijke taken zal kunnen verrichten. Te denken valt aan: een begin maken met braille-onderwijs, plaatsing voorbereiden in de arbeidsgemeenschap, het verschaffen van zinvolle bezigheid en recreatie aan alle leeftijdsgroepen”. (Tj. Zandberg, 1972)
Begin 1970 wordt er onder leiding van zuster Materna een geldinzamelingsactie gehouden ten behoeve van het centrum, waarvoor een speciale bankrekening in Nederland werd geopend. De jubilerende Nederlandse blindenbond, die 75 jaar bestond, heeft met de tv-actie in het programma ‘Wie is wie’ een bedrag van 175.000 gulden opgehaald en ook schonken zij een complete geluidsinstallatie. Verschillende Nederlandse instanties hebben voor vijf jaar financiële steun toegezegd en ook ‘De Wilde ganzen’ deed een grote donatie.
Zr. Materna en de heer Zandberg arriveerden op 15 september 1970 vanuit Nederland, via New York op vliegveld Zanderij met als belangrijkste taak: een klasje samen te stellen van maximaal zes blinde kinderen en tegelijkertijd uitzien naar mogelijkheden om te komen tot een internaat voor kinderen die in aanmerking komen voor blindenonderwijs, maar te ver wonen om dagelijks op en neer te gaan van huis naar school.
Zr. Materna zou zich vooral bezig gaan houden met de begeleiding van de Surinaamse leerkrachten. In hoofdstuk 5 Bijzondere personen en bijzonderheden kunt u wat meer over deze bijzondere vrouw lezen.
De heer Tjark Zandberg heeft met grote energie en levendige inventiviteit de overige taken voor elkaar gekregen. Door zijn organisatorische gaven is de realisering van de bouw van het centrum voortvarend verlopen en slechts een kleine maand later dan gepland opgeleverd. Dit was daarbij ook slechts te wijten aan de zware regens in de beginperiode van de bouw! Zowel zr. Materna als de heer Zandberg is een verlenging van hun contract voor een jaar aangeboden. De heer Zandberg is op verzoek van de Surinaamse overheid zelfs nog langer gebleven. Hij werd ook de eerste directeur van de Stichting Blindenzorg Suriname na oplevering van het centrum aan de dr. Sophie Redmondstraat.
Vooraanzicht gebouw Madeliefjestraat 27
Op 1 november 1970 werd aan de Madeliefjestraat 27 een woonhuis door de E.B.G. S. gehuurd voor de opvang van de doelgroep. Daar werd gestart met speciaal onderwijs aan vier visueel gehandicapte leerlingen.
Zijaanzicht gebouw Madeliefjestraat 27